(zuigen, slikken en ademhalen)Gedurende de eerste 2 tot 3 maanden van een op tijd geboren kind bepalen de reflexen in het mondgebied het zuigen, slikken en ademhalen. De zuig-slikreflex is in het hele proces van voedselopname de belangrijkste reflex. Slikken kan in de baarmoeder al worden waargenomen vanaf 12-14 weken en zuigen vanaf 15-18 weken zwangerschapsduur. Na de geboorte is het volgende te zien: wanneer er rond de lippen stimulatie gegeven wordt (tepelzoekreflex) gaan de lippen open en de tong begint met zuigbewegingen:
De kaken gaan ritmisch op en neer, waardoor de tong naar beneden wordt getrokken. De zijkanten van de tong liggen tegen de kaakranden en omsluiten zo de tepel of de speen (de tong maakt als het ware een kommetje). In de eerste periode van het zuigen (ongeveer 3 maanden) zorgt de tong voor een vacuüm en behoeven de lippen niet altijd gesloten te zijn. Wanneer er vloeistof (melk of speeksel) bij de gehemeltebogen en het zachte gehemelte komt, wordt de slikreflex uitgelokt. Tijdens het zuigen kan een kind ook ademhalen, maar gedurende het slikken is er een afsluiting van de luchtweg. De ademhaling moet daarvoor onderbroken worden. Bij de reflexen en de ontwikkeling daarvan tot willekeurige en bewuste motoriek speelt de ademhaling een belangrijke rol. Omdat het mond- en keelgebied zowel voor de ademhaling als voor de opname van voeding gebruikt wordt, moet er een goede afstemming zijn tussen deze twee functies (link naar Slikken). Een verbetering van de coördinatie tussen zuigen, slikken en ademen in de loop van de eerste weken kan gezien worden als rijping van het centrale zenuwstelsel. Het zal duidelijk zijn dat indien ofwel het slikken ofwel de ademhaling langer duurt, er problemen ontstaan bij het drinken.
Naast de aanwezigheid van de zuig-slikreflex is het drinken mogelijk door een aantal andere voedingsreflexen, die elkaar aanvullen en ondersteunen. De palmomentaalreflex wordt opgewekt, wanneer er over de muis van de duim van de zuigeling gewreven wordt. Er ontstaan dan reacties in het mondgebied die kunnen variëren van lichte trekkingen van de lippen tot duidelijke zuigbewegingen. Wanneer het kind met het handje tegen de borst (of fles) ligt wordt zo het zuigen gestart of ondersteund. De tepelzoekreflex kan gezien worden, wanneer er op de wangen en rond de mond een prikkel gegeven wordt. In het begin van de ontwikkeling zien we ongericht zoekgedrag in de richting van de prikkel. Later gaat dit over in een gerichte beweging naar de prikkel waarbij het hoofd gedraaid wordt en de mond zich opent (zie foto’s hierboven). De kokhalsreflex (of wurgreflex) is een bescherming tegen voedsel (of iets anders), dat nog niet doorgeslikt kan worden en deze is direct na de geboorte aanwezig. Bij het kokhalzen maken tong en hoofd bewegingen naar voren en er zijn samentrekkingen van de keel, met als doel het naar buiten brengen van voedsel of iets anders dat in de mond terecht is gekomen. Bij jonge zuigelingen kan deze reflex in de hele mond worden opgewekt, maar spontaan wordt hij grotendeels onderdrukt door goed gecoördineerde zuig- en slikbewegingen. Gedurende het eerste jaar verplaatst deze reflex zich naar achter in de mond. Vaak kokhalzen of overgeven stimuleert de opwekbaarheid van de reflex. Hierdoor zal deze sneller en gemakkelijker optreden. De hoestreflex is ter bescherming van de luchtwegen aanwezig en zal optreden, wanneer er voedsel of speeksel in de bovenste luchtwegen terechtkomt. Veelvuldig hoesten gedurende en na het eten moet daarom ook als signaal van een niet goed lopend slikproces worden opgevat. De kokhals- en hoestreflex verdwijnen niet, maar blijven het hele leven als bescherming bestaan.
In de loop van de eerste drie tot zes maanden wordt het zuigen en het naar achter in de mond brengen van voedsel langzamerhand bewust en willekeurig. Het laatste gedeelte van het slikproces blijft het hele leven een reflexmatige activiteit. Een pasgeboren baby zal de hele voeding reflexmatig drinken. Een zuigeling van 3 maanden zal nog reflexmatig starten, waarbij het hongergevoel een duidelijke rol speelt, maar het laatste gedeelte van een voeding zal willekeurig gedronken worden. Een baby van 6 maanden drinkt meestal de gehele voeding willekeurig, waarbij eetlust en hongergevoel het kind stimuleren om tot actie over te gaan.
Het eten van de lepel is een belangrijke stap in de ontwikkeling: ouders gaan hun kind anders voeden, het kind gaat andere manieren van leren eten ervaren en andere smaken en substanties leren kennen. Het beste moment om met lepelvoeding te starten zal per kind verschillen, meestal tussen de 5 en 6 maanden. Uit onderzoek is gebleken dat alle kinderen er 4 tot 6 weken over doen om het eten van een lepel goed te leren. In het begin zal de voeding van de lepel gesabbeld worden. Doordat de tong bij het eten van de lepel aanvankelijk nog naar voren golvende bewegingen maakt, zal een gedeelte van de voeding weer uit de mond gewerkt worden. In de daaropvolgende periode zal het openen van de mond, het afhappen van de lepel met de bovenlip en het naar achteren brengen van het voedsel met de tong steeds sneller en gemakkelijker gaan. In deze periode kunnen kinderen ook kleine stukjes zacht fruit of zacht gekookte groente krijgen om zelf in de mond te stoppen (Rapley methode). Zowel zelf eten als eten krijgen met de lepel, waarbij ouders en kind zich aan elkaar gaan aanpassen, zijn belangrijke stappen in de eetontwikkeling.
Voor jonge kinderen zijn verschillende lepeltjes beschikbaar. Voor de meeste kinderen maakt het niet uit welke lepel je gebruikt. Sommige kinderen vinden het niet fijn om van een diepe lepel eten te krijgen. Gebruik dan een plattere lepel. Andere kinderen hebben moeite met de scherpe randen van een gewoon lepeltje. Je kunt dan een zacht babylepeltje gebruiken (rechts op de foto).
Ook aan de smaak van groente en fruit moeten sommige kinderen wennen. Het helpt dan om een paar dagen dezelfde smaak te geven en na een aantal dagen te starten met een nieuwe smaak. De meeste kinderen zijn na 2 of 3 maanden gewend aan verschillende smaken en kunnen gewone hoeveelheden van een lepeltje eten.
Tussen 7 en 8 maanden wordt meestal gestart met het aanbieden van vast voedsel: een babykoekje, een broodkorstje, soepstengel of rijstwafel. Om goed te kunnen kauwen en je niet te verslikken, moet je het stukje met de tong naar de zijkant in je mond brengen en er dan met de kaakranden (kinderen hebben nog geen kiezen op die leeftijd) op kauwen. In het begin zal het meer sabbelen dan kauwen zijn. Daarom zijn zachte koekjes of voedsel dat snel zacht wordt gemakkelijker om mee te beginnen dan brood. In de loop van de tijd leren kinderen om het voedsel goed naar de zijkant in de mond te brengen en er steeds krachtiger op te kauwen. Daarom kunnen ze ook steeds harder voedsel goed verwerken. Er zijn kinderen die het moeilijk vinden om voedsel met hun tong naar de zijkant in de mond brengen. Ze sabbelen alleen op een stukje voedsel en proberen het na verloop van tijd zo door te slikken. Dat gaat niet altijd goed. Het kind kokhalst, hoest en moet soms zelfs overgeven. Ouders kunnen daar zo van schrikken dat ze stoppen met het aanbieden van vast voedsel. Als dat na een tijdje opnieuw wordt geprobeerd, gebeurt vaak hetzelfde omdat het kind het niet geoefend heeft. In dat geval is het handig om eerst kleine stukjes zacht voedsel aan de zijkant in de mond te stoppen. Het kind kan dan de kauwbewegingen gaan maken, zonder die eerste “moeilijke” stap (het stukje met de tong naar de zijkant in de mond brengen). De tong zal het voedsel gaan zoeken en zo leren om zijwaarts te bewegen. Op deze manier leert het kind na verloop van tijd ook steviger voedsel goed te kauwen.