Vanaf de geboorte is er sprake van communicatie tussen het kind en de mensen in zijn omgeving. Aanvankelijk is dat op heel eenvoudige wijze: naar elkaar kijken, voelen (bijvoorbeeld bij het wassen en verschonen) en ruiken. Huilen en lachen zijn ook manieren om te communiceren. Oppakken, troosten of toezingen gebruiken volwassenen om antwoord te geven aan hun kind. Op deze manier leert een kind al heel vroeg wat communiceren betekent: signalen geven, antwoorden en daar weer op reageren. Eerst is dat vanuit het kind nog zonder woorden. Het kind maakt wel geluidjes, maar deze zijn nog zonder betekenis. Vanaf ongeveer 6 maanden kunnen er brabbelgeluiden ontstaan (bababa- wawawa), die langzaam overgaan in geluiden met een betekenis (bijvoorbeeld papa, mama). In deze periode gaan kinderen ook vaak gebruikte woorden begrijpen: samen met de eerste woordjes het begin van de spraak- en taalontwikkeling.
Naast de verschillende communicatieve functies zoals hierboven beschreven, leert een kind ook woordjes begrijpen (taalbegrip) en zelf woorden en zinnen zeggen (taalproductie). Rond de 9 maanden begint een kind op zijn naam te reageren en in de maanden daarna gaat het woorden die vaak gebruikt worden (mama, papa, de hond, de auto, kom we gaan naar buiten) begrijpen. Aanvankelijk zal dat nog alleen in de bekende en vertrouwde situatie zijn, maar daarna leren kinderen dat “auto” voor alle auto’s kan gelden.De woordjes die het kind begrijpt gaat hij daarna ook zelf zeggen (vanaf ongeveer één jaar). Eerst zal het de woordjes alleen maar imiteren, maar er komt ook een moment dat het kind deze woordjes communicatief gaat gebruiken. “Bah” nazeggen lukt vaak al snel, maar als je daarmee kunt aangeven dat iets vies is gebruik je taal ook communicatief: een belangrijke stap!Tussen de anderhalf en twee jaar gaat een kind de verschillende woorden die hij kent (woordenschat) combineren om zinnen te maken (twee- en meerwoordzinnen). Meestal wordt dit gezien als het einde van de preverbale periode.
Kinderen leren dat ze op verschillende manieren kunnen communiceren:Contact tussen het kind en de ander (de interactiefunctie) kan ontstaan door samen naar iets te kijken, er naar te wijzen en er iets over mee te delen (door bijvoorbeeld praten, lachen of bang kijken). Ook gaan kinderen aangeven wat ze wel of niet willen (de zogenaamde controlefunctie). Aanvankelijk is dit door huilen of lachen, maar daarna komen er geluiden, wijzen of iemand meetrekken bij. Alles nog zonder woorden, maar wel belangrijk voor het kind om te ontdekken dat je aan je omgeving iets duidelijk kunt maken. Een andere manier om te communiceren is de zogenaamde expressiefunctie, waarbij het kind leert om gevoelens uit te drukken, die begrepen worden door de omgeving. Vragen waar iets is, de aandacht op iets vestigen, laten merken dat er iets weg is of dat je iets opmerkt wordt representatiefunctie genoemd. Ook dit gaat aanvankelijk nog zonder woorden. Groeten (zoals zwaaien of dag zeggen) wordt de sociale functie genoemd.
Soms heeft een kind, om wat voor reden dan ook, moeite met de verschillende aspecten uit de periode van de beginnende communicatie (het maken van klanken, manieren om te communiceren, taalbegrip of het maken van de eerste woordjes). Dan kan logopedie ingeschakeld worden. De logopedist zal een inventarisatie van de problemen maken aan de hand van observatieformulieren of tests. Bijvoorbeeld welke communicatieve functies het kind gebruikt en welke nog niet. Daarna zal er een plan gemaakt worden om deze functies te stimuleren. Dat zal dan altijd in spelvorm gaan, waarbij de ouders een belangrijke rol spelen. Zij zullen spelletjes aangereikt krijgen om deze met hun kind te spelen om de communicatie te bevorderen. Er zijn verschillende methodes die hiervoor gebruikt kunnen worden. Een voorbeeld daarvan is de Hanen-methode (Engelstalige Website van de Hanen organisatie). Ook kunnen gebaren ingezet worden om de vroeg communicatieve ontwikkeling te ondersteunen (info over gebaren bij jonge kinderen).De huisarts, consultatiebureau-arts, KNO-arts of kinderarts verwijzen het kind naar logopedie. Als kinderen naast logopedie ook nog andere therapieën nodig hebben kan een arts een kind doorverwijzen naar een instantie waar dit gecombineerd kan worden. Bijvoorbeeld een kinderdagcentrum (voor kinderen met een handicap) of een kinderrevalidatiecentrum.