Er zijn altijd veel vragen over de relatie tussen het ontwikkelen van een goede mondmotoriek en het geven van borstvoeding. Verschillende onderzoeken geven voordelen aan van borstvoeding op allerlei gebied (gezondheid, weerstand tegen infecties, ontwikkeling). In onderstaande tekst zullen een aantal punten genoemd worden die de relatie tussen mondmotoriek en borstvoeding weergeven.
Hoewel de mondmotoriek aanvankelijk sterk beïnvloed wordt door reflexactiviteit is het vanaf het begin belangrijk, dat het kind leert inspelen op wisselende omstandigheden. Eén van de belangrijkste kenmerken van normale motoriek is immers het kunnen variëren. Bij het geven van borstvoeding wordt maximaal tegemoet gekomen aan de behoefte van een kind om dit te leren. De volgende punten zijn daarbij belangrijk:– De vorm van de borst en tepel veranderen gedurende de voeding en gedurende de periode waarin borstvoeding gegeven wordt voortdurend. Aan het begin van de voeding is de borst “vol” en de tepel daardoor wat korter. Hoe meer er gedronken wordt hoe zachter de borst wordt en daardoor verandert de tepel ook van vorm. Bij flesvoeding verandert de speen niet gedurende de voeding en vraagt steeds een zelfde manier van zuigen.– De snelheid waarmee de melk stroomt is anders aan het begin van de voeding dan aan het eind. Dit vraagt om een andere manier van zuigen met een andere kracht, een ander ritme en aanpassing van de ademhaling aan het zuigen en slikken.– De smaak van de melk is wisselend, afhankelijk van het moment van de voeding en van wat de moeder eet. Op deze manier leert het kind wennen aan andere smaken en wordt er een voorzichtig begin gemaakt met de ontwikkeling van de smaak. Zeker voor kinderen, die problemen hebben met de ontwikkeling van de mondmotoriek en de gevoeligheid in het mondgebied (kinderen met Downsyndroom, te vroeg geboren kinderen, kinderen met anatomische of neurologische afwijkingen) zijn bovenstaande punten van belang voor een optimale ontwikkeling van het mondgebied. Juist bij deze groepen kinderen kan het stimuleren en het begeleiden bij het geven van borstvoeding een goede start van de ontwikkeling zijn.
De ontwikkeling van de motoriek (en dus ook van de mondmotoriek) wordt beïnvloed door een samenspel van prikkels en motorische reacties. Onder sensibiliteit verstaan we de gevoeligheid voor prikkels. Bij een pasgeboren baby is er een sterke gevoeligheid in het mondgebied, die vooral tot uiting komt door reflexactiviteit (de voedingsreflexen). De mogelijkheid om op prikkels te reageren wordt responsiviteit genoemd. Hoewel het zuigen reflexmatig gebeurt, is er in de eerste weken zeker geen sprake van een motorische reactie, die ‘klaar’ is. De zuigeling leert reageren op prikkels: de tepel of speen in de mond om te zuigen en voeding door te slikken. Het resultaat van die inspanning is verzadiging van het hongergevoel wanneer er voeding in de maag komt. De zuigeling ervaart en leert, dat loslaten van de speen of tepel betekent, dat er geen voeding komt en dat te hard zuigen juist te veel voeding oplevert. Dit leerproces vindt in de eerste weken plaats en op deze manier wordt het drinken (zuigen, slikken en ademhalen) steeds meer routine: moeder en kind weten wat ze moeten doen om het drinken goed te laten verlopen. Prikkeling in het mondgebied wordt zo gekoppeld aan prettige ervaringen en lokken het kind uit daar actief op te reageren. Het drinken uit de borst vraagt om het actief reageren op kleine veranderingen.
Het inspelen op veranderende omstandigheden vraagt om de mogelijkheid om een gevarieerde motoriek in te zetten. Veranderingen van het zuigritme door een wisselende flow (= de snelheid waarmee de melk stroomt) zijn nodig om de melk goed te kunnen verwerken. Het vraagt optimale coördinatie van kaken, tong en lippen voor een vlotte aanpassing aan wisselende omstandigheden. Wat betreft de motoriek bestaan er een aantal misverstanden over het verschil tussen borst- en flesvoeding. Vaak wordt gedacht, dat het drinken uit de fles gemakkelijker zou zijn dan het drinken uit de borst. Dit is echter niet zo. Doordat de vorm van de tepel zich aanpast aan de zuigkracht en de tongbewegingen van het kind, kan het drinken gemakkelijker op gang komen. Ook blijft in rustpauzes de tepel platgedrukt tussen gehemelte en tong, terwijl bij flesvoeding de speen niet wordt ingedeukt, waardoor er soms wat voeding uit de speen blijft lopen. Hierdoor geeft het drinken uit de borst, zeker bij kinderen met een minder goede coördinatie tussen zuigen, slikken en ademhalen veel voordelen. Het kind krijgt meestal meer gelegenheid het tempo zelf te bepalen dan bij een fles, waar de melk met een constante hoeveelheid stroomt.
Regelmatig wordt de term zuigverwarring of tepel-speenverwarring gebruikt om aan te geven dat jonge zuigelingen problemen hebben met het goed leren drinken aan de borst als ze in de eerste dagen ook met een fles bijgevoed worden. Ervaring leert dat niet alle zuigelingen dat probleem hebben. Toch is het belangrijk om in de eerste dagen niet zo maar een fles te gebruiken, als een baby niet direct goed aan de borst drinkt. Vaak wordt er voor gekozen om een baby afgekolfde moedermelk met een klein bekertje of cupje te geven, waarbij de melk uit het cupje gelikt wordt. Meestal wordt dit de eerste 36 – 48 uur gedaan.
Een enkele keer wordt er fingerfeeding gegeven, waarbij de baby op de vinger van de verzorger zuigt en tegelijkertijd met een klein spuitje melk in de mond krijgt gespoten. Zie ook: Problemen in de ontwikkeling van eten en drinken. Belangrijk is altijd het goed op gang brengen van de productie van moedermelk (door kolven) als een baby in de eerste dagen niet goed drinkt. Soms krijgt een zuigeling niet voldoende binnen met cupfeeding of fingerfeeding en kan het toch nodig zijn om afgekolfde moedermelk tijdelijk met een fles te geven om het kind goed te leren zuigen. De keuze van de speen (bijvoorbeeld met een klein gat) en aandacht voor de hoeveelheid (kind niet wennen aan grote hoeveelheden melk uit de fles) zijn dan belangrijk.Vragen over het tongriempje? Kijk op de site van Borstvoeding.com